Onaanraakbaar voedsel

Hier volgt de bekende fabel van de kikker en de schorpioen:

De schorpioen wil emigreren, weg uit zijn verdorde omgeving. Hij daalt af naar de voet van de heuvel waarop hij altijd heeft gewoond. Maar dan komt hij bij een rivier en kan niet verder.
Een vriendelijke kikker woont al zijn leven lang bij de rivier en zwemt regelmatig met anderen op zijn rug naar de overkant. De schorpioen ontmoet de kikker en vraagt hem beleefd of hij ook hem naar de overkant zou willen zwemmen. ‘Nee,’ zegt de kikker, ‘want ik ben bang dat je me bijt en dan ga ik dood!’
‘Natuurlijk bijt ik je niet,’ zegt de schorpioen. ‘Als ik je bijt, verdrink ik zelf in de rivier!’
De kikker denkt na over dit antwoord en besluit dat het een absolute waarheid is. Dus neemt hij de schorpioen op zijn rug en gaat zwemmend op weg naar de overkant.

Halverwege de rivier voelt hij plots een scherpe, stekende pijn in zijn zij. Hij begrijpt onmiddellijk waar die pijn vandaan komt en zegt geschokt: ‘Waarom heb je me toch gebeten? Nu sterven we allebei!’
‘Ik kon er niets aan doen,’ zegt de schorpioen. ‘Ik ben nu eenmaal wie ik ben.’

Samen verdwijnen ze in de snelstromende rivier…

Ik zal dit verhaal nooit vergeten. Ik hoorde het van een van mijn docenten tijdens een protestmanifestatie tegen rechts-extremistisch hindoe geweld, nog voor het aantreden van Narendra Modi als India’s president. Ik heb ontdekt dat Nederlanders denken dat hindoes zachtmoedige, vredelievende, mediterende vegetariërs zijn. En dat niemand weet waar ik over praat als ik vertel over de shock waarin alle weldenkende Indiërs wekenlang verkeerden nadat Modi’s nationalistische BJP in 2014 de absolute meerderheid in het parlement veroverde en hij onze nieuwe president werd. Bovenaan de hindoe-extremistische agenda van de BJP staat het ‘zuiveren’ van Moeder India van ‘vreemde invloeden’, te weten: islam, christendom, communisme en al die andere niet-hindoeïstische uitingen en overtuigingen in ons multiculturele land. Onaanraakbaren mogen blijven overigens, maar moeten onaanraakbaar blijven…

Het was de Facebook-vriend die me naar Amsterdam had gelokt, die mij introduceerde bij het Wereldhuis. Hij was er zelf geruime tijd kind aan huis geweest. Het Wereldhuis in Amsterdam is een verzamelplaats voor mensen zonder verblijfsrecht, ongeacht hun huidskleur, kaste, geslacht, seksuele oriëntatie, godsdienst of verleden. Ze reiken mensen in nood de hand, geven ze eten, kleding, dagopvang, cursussen en mentale en spirituele ondersteuning. Wat ze ervoor in de plaats vragen is dat je ‘de ander’ respecteert, ook als de ander ‘anders’ is.

Na een maand in Amsterdam, had ik de hulp van het Wereldhuis nodig: hun maaltijden, hun vriendschap, het gemeenschapsgevoel dat ze me gaven. Ik deed mee aan ongeveer elk programma dat ze aanboden. Soms hielp ik er schoonmaken, de boel opruimen of het eten opscheppen.
Het eten in het Wereldhuis is eigenlijk elke dag hetzelfde: soep, rijst, een stukje kip, gestoomde groenten, brood, kaas, salade…

Die bewuste dag was het anders: er waren verschillende soorten vlees en ik stond achter de vlees-counter. De mensen stonden als altijd met hun bord in de rij om eerst hun rijst te krijgen opgeschept, dan hun groenten en vervolgens hun stukje vlees.
‘Alleen halal,’ gebood iemand me.
‘Als je honger hebt, is alles halal toch?’ grapte ik. Maar daar nam hij geen genoegen mee…
‘Ik weet niet wat halal is en wat niet,’ zei ik naar waarheid.
Hij werd boos en zei: ‘Waarom weet je dat niet, eikel?’
‘Omdat het mij niets uit maakt. Voor mij is al het eten halal.’

Hij maakte een driftige beweging met zijn hand in de lucht, ten teken dat hij niet wilde dat ik hem vlees opschepte, schold me nogmaals uit en stapte naar de salade.
De persoon achter hem in de rij nam zijn gevecht over: ‘Vraag het dan, idioot, wat halal is en wat niet!’

Ik stapte naar de huismeester en vroeg hem welk vlees halal was en welk vlees haram.
Verlicht hervatte ik even later mijn werk. Er stonden nog veel meer moslims in de rij. Mijn collega mompelde tegen me: ‘Respect, man. Het is een kwestie van respect.’
Ik knikte.

Ooit was ik ook zo’n jongen die ‘onrein’ voedsel weigerde…

Ik bestudeerde de koran, de hadiths, de tafsir, tariq… Ik was een fanaat. Ik studeerde en studeerde om halal van haram te leren onderscheiden, goed van slecht, hemel van hel. Ik haalde mijn bachelor in Islam studies. Ik ben -nog steeds- gekwalificeerd om koran-les te geven…

In het kleine dorp in Zuid-India waar ik ben geboren en opgegroeid, zijn de meeste van de bewoners familie van me. Ik heb honderden familieleden en de meesten hebben niet meer opleiding dan een paar jaar lagere school. Het was uitzonderlijk dat ik naar de universiteit ging om er de koran te bestuderen. Ik stond in aanzien en was degene aan wie iedereen zijn religieuze dilemma’s voorlegde. Ik was degene die hun kinderen moest onderwijzen. Maar, hoe meer ik las en nadacht, hoe minder ik begreep. Vraag na vraag na vraag stapelde zich op in mijn hoofd over wat eerbiedig werd genoemd: ‘de religie van het verstand’.

Waarom gebood Allah, de Grote, de Enige, ons om andere goden te aanbidden? Hij was toch de Enige? Over welke andere goden had Hij het dan? Hij was toch de Grote, waarom was hij dan zo jaloers op die andere goden die niet bestonden?
Waarom vluchtte de engel Gibreel hals-over-kop weg uit het huis van de profeet Mohammed omdat er één haar onder de hoofddoek van zijn vrouw uitstak? Was het ‘zinnig’ om te vluchten voor één haar van een vrouw terwijl Hij onze vrouwen heel bewust eindeloos veel haar gegeven had?

Ik raakte zo totaal de weg kwijt, dat ik ging verkondigen dat mensen hun zoon niet mochten besnijden, koranvers 95.4 citerend: ‘Wij hebben de mens namelijk perfect geschapen’. Allah’s creatie was volmaakt! Wij verminkten Zijn ultieme werk! Had Hij niet alles met een specifiek doel aan ons lichaam toegevoegd? Meenden wij met z’n allen te weten dat Hij vergeten was dat voorhuidje van zijn schepping af te snijden? Hoe durfden wij te denken dat we God konden corrigeren?

En toen kwamen mijn familieleden en dorpsgenoten zich over mij beklagen bij mijn moeder. En ze verboden hun kinderen naar mij toe te gaan…

Sinds ik zelf ‘vluchteling’ ben, heb ik vluchtelingen ontmoet in alle soorten en maten en uit alle hoeken van de wereld. Velen ken ik van het Wereldhuis. Soms deelt iemand daar zijn zorgen en verdriet met me en vertelt over het verlies van zijn naasten, van zijn huis, alles wat hij onvervreemdbaar achtte…

Maar vertellen over je trauma’s is niet altijd gemakkelijk. Ik had een keer een gesprek met Rahim, een vluchteling uit Tunesië. Ik stelde hem een vraag over zijn land. Hij keek me lang aan en zijn blik ging op slot. ‘Religie heeft mijn land kapot gemaakt,’ zei hij toen. Ik vroeg niet door. Misschien was het te pijnlijk voor hem om over te praten. Misschien was hij te moe of had de energie niet om het toe te lichten. Of misschien durfde hij er niet op te vertrouwen dat ik zou begrijpen wat hij bedoelde…

Misschien had hij ook als jongeman lopen piekeren over de vraag of Allah het varken had willen vernederen of juist willen redden door ons te verbieden het te eten. Vragen stellen is haram. Of niet?

Tegenwoordig, stel ik mezelf bij alles wat ik op mijn bord krijg nog maar één vraag, namelijk: zou het lekker zijn?

Hijasul