God de Moeder
Gisteren heb ik mijn moeder gebeld. Mijn zusje en mijn twee broers zeggen altijd dat ik haar lievelingetje ben. En dus: ja, ze was heel blij dat ik belde. Het was tweeëntwintig dagen geleden dat ik haar belde. Zij zwoer dat het al veel langer geleden was…
In alle eerlijkheid: ik stel het opzettelijk uit om haar te bellen. Ik wil niet dat ze weet dat het slecht met me gaat. Mijn zusje zegt: ‘Je hebt mama aan ons teruggeven door weg te gaan. Maar alleen voor overdag. ’s Nachts ligt ze wakker om jou.’
Ik wil dit allemaal niet horen. Ik probeer aan ze te denken als een eenheid. Zij zijn ‘samen’ –zonder mij. Ze hebben mij niet nodig om ‘compleet’ te zijn. Ik zou zo blij zijn als mijn moeder me vergat…
Ze vroeg me de dingen die moeders vragen: ‘Hoe gaat het nou met je?’
‘Heel goed. Prima.’
‘Wat heb je vandaag gegeten?’
‘Rijst.’
‘Rijst met wat? Gebakken vis?’
‘Nee.’
‘Met vlees?’
‘Nee.’
‘Hoe vaak eet je per dag?’
‘Twee keer.’
‘Twee keer is niet genoeg! Je bent jong! Je moet nog trouwen! Je moet eten! Heb je nou gevonden wat je zocht? Wat je zocht toen je wegging?’
‘Dat gaat gewoon niet zo snel,’ zeg ik. ‘Dat kost nu eenmaal tijd. Ik ben hard op weg.’
‘Maar dat zeg je nu al twee jaar?’ zegt zij. ‘Je had zulke hoge verwachtingen? Als er daar niets voor je is, kom dan terug naar huis. Je verliest je jeugd, je gezondheid. Bid je wel genoeg? Je moet meer bidden.’
‘Hm…,’ antwoord ik.