God de Moeder

Gisteren heb ik mijn moeder gebeld. Mijn zusje en mijn twee broers zeggen altijd dat ik haar lievelingetje ben. En dus: ja, ze was heel blij dat ik belde. Het was tweeëntwintig dagen geleden dat ik haar belde. Zij zwoer dat het al veel langer geleden was…
In alle eerlijkheid: ik stel het opzettelijk uit om haar te bellen. Ik wil niet dat ze weet dat het slecht met me gaat. Mijn zusje zegt: ‘Je hebt mama aan ons teruggeven door weg te gaan. Maar alleen voor overdag. ’s Nachts ligt ze wakker om jou.’
Ik wil dit allemaal niet horen. Ik probeer aan ze te denken als een eenheid. Zij zijn ‘samen’ –zonder mij. Ze hebben mij niet nodig om ‘compleet’ te zijn. Ik zou zo blij zijn als mijn moeder me vergat…

Ze vroeg me de dingen die moeders vragen: ‘Hoe gaat het nou met je?’
‘Heel goed. Prima.’
‘Wat heb je vandaag gegeten?’
‘Rijst.’
‘Rijst met wat? Gebakken vis?’
‘Nee.’
‘Met vlees?’
‘Nee.’
‘Hoe vaak eet je per dag?’
‘Twee keer.’
‘Twee keer is niet genoeg! Je bent jong! Je moet nog trouwen! Je moet eten! Heb je nou gevonden wat je zocht? Wat je zocht toen je wegging?’
‘Dat gaat gewoon niet zo snel,’ zeg ik. ‘Dat kost nu eenmaal tijd. Ik ben hard op weg.’

‘Maar dat zeg je nu al twee jaar?’ zegt zij. ‘Je had zulke hoge verwachtingen? Als er daar niets voor je is, kom dan terug naar huis. Je verliest je jeugd, je gezondheid. Bid je wel genoeg? Je moet meer bidden.’
‘Hm…,’ antwoord ik.

Ik had haar verteld dat ik naar Europa zou gaan om te werken voordat ik haar twee jaar geleden verliet. ‘Waar ligt Europa?’ Had ze me gevraagd. Ik had slechts ‘Ver weg’ geantwoord.
‘Waarom ga je niet naar de Golfstaten? Iedereen gaat toch naar de Golf?’ Als zij ‘iedereen’ zegt, bedoelt ze alle moslims in India. ‘Als je het te ver weg zoekt, raak je verdwaald. Op wie kun je rekenen in een land waar niemand je kent?’
Maar ik luisterde niet. Ik ging niet naar de Golf. Ik ging naar het verlichte Europa…

Ik ben van huis-uit een religieus jongetje uit een heel religieuze familie. Maar ergens, waar precies kan ik niet goed zeggen, ben ik afgeslagen waar ik rechtdoor had moeten gaan. Natuurlijk heb ik dat nooit tegen mijn moeder gezegd. Dat was ook niet nodig want anderen hebben het haar verteld. Maar anderen gelooft mijn moeder niet…

Zelfs toen de Mahallu, het lokale moskeebestuur, haar opzocht en meedeelde: ‘Jouw zoon zal nooit trouwen want dat zullen wij verhinderen. We zullen hem nooit een toestemmingsverklaring geven.’ Zelfs toen geloofde mijn moeder in mij en stuurde de mannen weg met de woorden: ‘Mijn zoon is een goed mens. Een beter mens dan jullie ooit zullen worden!’

In de gemeenschap waaruit ik afkomstig ben, gelden de wetten van ‘de overheid’ niet. Alleen maar die van de Mahallu, het moskeebestuur. Zij zijn het die besluiten wie er mag trouwen en wie niet. Zij besluiten ook wie er begraven mag worden en wie niet. Ze hebben mijn moeder gezegd: ‘Als jij je zoon blijft verdedigen, kunnen we je niet begraven.’ Mijn moeder begrijpt er allemaal niets van…

Ik ging vijf keer per dag naar de Moskee. Ik was diep gelovig totdat ik ging piekeren over mijn mede-gelovigen. Dat was ongeveer vijf jaar geleden. Ik studeerde en als mijn rooster het me niet toestond om naar de moskee te gaan om te bidden, sloeg ik mijn colleges over. Als mijn docenten me daarop aanspraken, maakte ik ze uit voor ‘islamofoob’.
En toen ging ik nadenken over de mensen die vijf maal per dag naast mij op hun knieën lagen in de moskee: Ze waren rijk en toch ontevreden, afgunstig op alles en iedereen. Ze waren bot en harteloos, maar voelden zich boven iedereen verheven omdat zij vijf keer per dag naar de moskee gingen. Hun gebeden maakten hen niet tot betere mensen. Ze kwamen scheldend en mopperend binnen en gingen scheldend en mopperend weg…

Er was een meisje waar ik verliefd op was. Ze was lief, genereus, bescheiden en aardig tegen iedereen. Ze aanbad een god die Muthappan heette en eruit zag als een gedisproportioneerde trol. Er stond een houten beeldje van hem bij haar thuis: zijn hoofd was te groot, zijn armen waren te kort, hij had een kroontje op zijn hoofd. Hij was haar familiegod. Slechts 30 mensen aanbaden hem, allemaal familie van haar. Hij was een belediging voor mijn God, Allah. Ik kon haar niet genoeg bidden en smeken om mijn God te nemen en mij na te zeggen: ‘La Ilaha Illallah, Muhammad Rasoolullah; Er is geen God dan Allah en Mohammed is zijn profeet.’
‘Alsjeblieft’, zei ik, ‘zeg het want anders ga je naar de hel!’

‘Waarom?’ vroeg zij. ‘Waarom zou ik Muthappan in de steek laten? Hij is altijd goed voor me geweest? Hij zorgt voor me sinds mijn geboorte en ik houd van Hem.’
Uiteindelijk zei ze: ‘Oké, dan. Als je het echt wil, zal ik het zeggen en ze zei het: ‘La Ilaha Illallah, Muhammad Rasoolullah’. Vervolgens glimlachte ze: ‘Ik vind het geen probleem om twee goden te hebben…’

Ik kon haar niet begrijpen. Maar ze zette me wel aan het denken.

Zoveel mensen om me heen zetten me aan het denken. En al het denken maakte dat ik mijn geloof kwijt raakte. Ik kreeg mijn gedachten niet meer in het gareel. In geen enkel gareel…
Ik praat nooit over geloof met mijn moeder of bestrijdt het bestaan van haar God. Ik vraag haar nooit ‘logisch’ na te denken. Ze heeft me groot gebracht met liefde, niet met logica. Voor haar ben en blijf ik haar kind, haar baby. Niets is groter voor mij dan haar liefde.

Het regende toen ik ons huis verliet en de auto die me naar het vliegveld bracht voor ons huis stopte. Mijn hele familie was er om afscheid van me te nemen. Ik klemde mijn tanden op elkaar en stapte in de taxi. Ik keek niet naar mijn moeder om haar tranen niet te zien. Maar ze tikte tegen mijn raampje. Ik draaide het open. Ze had geen paraplu en ik kon haar tranen niet onderscheiden van de regendruppels op haar gezicht. Ze hield mijn hoofd in haar handen en kuste mijn wangen, zei: ‘Ik geloof in je. Ik weet dat je het goede doet.’ Vervolgens glimlachte ze en veegde de tranen en regendruppels van haar gezicht met de sjaal die haar hoofd bedekte.

Het was niet mijn moeder die me van huis dreef, het waren mijn buren en familieleden die bij haar klaagden over mijn goddeloosheid…

‘Bid je wel vijf keer per dag, zoals vroeger?’ vraagt mijn moeder aan de telefoon.
‘Hebben ze wel moskeeën in Europa? Reciteer je elke dag de Koran? De mensen zeggen dat het daarom niet goed met je gaat. Ze zeggen dat God je straft…’
Ik zeg niets terug.
‘Ik bid voor je,’ zegt ze. ‘En als jij niet bidt, bid ik dubbel. En dan komt het goed. Het komt goed, schat, ik weet het zeker.’

Ik bedenk dat religie het begrip ‘heilige’ heeft verziekt…

Hijasul