Dief in mijn droomstad

Mijn eerste paar weken in Amsterdam, sliep ik in een hostel op de Wallen. Ik deelde een kamer met zeven andere mannen die meestentijds totaal of ieder geval half afwezig waren: dronkenlappen en junks. Ze waren allemaal oké, wat mij betreft. Ze deden er nooit lang over om weg te zakken in hun half-coma’s als ze ’s avonds binnen kwamen. En ’s morgens gingen de meesten weer vroeg op pad.

De enige met wie ik moeite had was Tony. Hij was een gluiperd. Hij keek je nooit aan en stal je spullen. Hij beloerde iedereen die binnen kwam, wierp snelle blikken op je lichaam als je je uitkleedde en je kleren ophing aan de haakjes aan de muur.

Regelmatig rinkelde er een heel arsenaal van kleingeld langs de broekspijpen van de mannen die zich ‘s avonds uitkleedden om in één van de ijzeren stapelbedden te schuiven. Maar weinigen hadden de fut om de rollende muntjes in het halfdonker achterna te kruipen. Sommigen zagen ze niet eens of dachten misschien dat ze die de volgende ochtend wel op zouden rapen. Natuurlijk waren zij de volgende ochtend vergeten wat ze de avond daarvoor hadden bedacht, maar Tony vergat nooit wat…

Als iedereen de straat op was, kroop hij over de vloer en verzamelde de muntjes, terwijl ik deed of ik nog sliep. Hij raapte niet alleen het geld dat hij vond bij elkaar, maar stak alles wat hij de moeite waard vond in zijn zakken. Ondertussen dronk hij de nog halfvolle bierflesjes, cola- en Spriteblikjes leeg die zich nog in de kamer bevonden en kauwde chips en half opgegeten broodjes weg, voordat de schoonmaker binnenkwam.

Het was rond middernacht. Ik draaide mezelf van mijn rug op mijn zij om mijn beginnende slaap de ruimte te geven. Ik was me er vaag van bewust dat de oortjes van mijn mobiel op de grond vielen. Ik liet het gebeuren. Tot plots het snoertje uit zichzelf langs mijn kin bewoog. Ik opende mijn ogen en hoorde tegelijk een zacht, vegend geluid. Het snoertje stond strak, op het punt om los te schieten van mijn mobiel onder mijn kussen. Razend snel greep ik het vast en gaf er een ruk aan. Er gebeurde ineens helemaal niets meer…

Ik begreep dat het een actie van Tony moest zijn geweest vanuit het bed naast me. Ik draaide mijn hoofd zijn kant uit en staarde met samengeknepen ogen naar het silhouet van zijn gezicht in het licht van de straat. Na een aantal seconden greep hij zijn laken, trok het over zijn hoofd en draaide zijn rug naar me toe.

De volgende ochtend zag ik hem, als altijd schijnbaar doelloos, door de kamer dwalen. Hij vermeed het mijn kant op te kijken.

‘Probeerde jij nou vannacht mijn oortjes te pakken?’ Vroeg ik uiteindelijk.
‘Ja,’ antwoordde hij zonder enige aarzeling.
‘Dus je wilde ze jatten?’
‘Jup…’
‘Heb je zelf geen oortjes?’
‘Jawel.’
‘Waarom probeer je die van mij dan te stelen?’
‘Omdat dat mijn ding is, hè…’ Hij glimlachte fijntjes. ‘Het is verstandig om goed op je spullen te letten hier.’
Hij overblufte me. Ik zei niets meer.

‘s Avonds dwaalde ik door de stad, zoals ik elke avond doe. Ik had twee dagen niets gegeten. Ik had geen euro meer op zak en geen cent meer op mijn rekening. Mijn lege maag pompte lucht naar mijn keel, terwijl vrolijk verlicht Amsterdam feestvierde als altijd.

Ik hing doelloos rond. Ik dacht aan hoe vanzelfsprekend het vroeger was geweest om net als mijn broer en zusje door mijn moeder bediend te worden, haar aandacht en zorg te krijgen, mijn bord van mij af te duwen om te voorkomen dat ze me nog meer op zou scheppen…
Mijn heimwee was verschrikkelijk. Mijn eenzaamheid intens. Iedereen om me heen bewoog zich doelgericht. Alleen ik was nergens naar op weg. Ik was niemand in deze stad…
Met welke ambitie was ik hier neergestreken? Een veel grotere ambitie dan alleen maar mijn maag te vullen! Hoe had ik ooit zoveel hoop en ambitie durven hebben? Alles is hoogmoed en hebzucht als je niets te eten hebt!

Ik besloot terug te keren naar mijn hostel omdat ik bang was tegen de vlakte te gaan. Eenmaal weer daar dook ik weg onder de schaduw van het bed boven het mijne. Ik greep naar de plastic fles met water die ik naast mijn hoofdeinde had staan en nam grote, pijnlijke slokken om mijn maag te vullen. Ik dronk tot ik niet meer kon en mijn maag een beetje bol tegen mijn trui drukte.

De kamer was leeg. Alleen Tony was er. Hij leek van plan naar buiten te gaan, maar zijn activiteit te hebben uitgesteld om naar mij te kijken. Ik keek niet naar hem.
‘Wanneer heb je voor het laatst gegeten?’ Vroeg hij plots.
‘Twee dagen terug,’ zei ik kortaf.
‘Wat is er met je? Is je geld op?’
‘Ja….’

Ik ben iemand die pas praat als ik me op mijn gemak voel bij mensen. Tony hoorde niet bij die mensen. Ik had geen enkele behoefte hem te zeggen dat ik bang was om gek te worden van de honger.

Hij stak zijn hand in zijn zak en rommelde met het kleingeld dat daarin zat. Vervolgens stapte hij naar me toe en zei: ‘Ga wat te eten halen. Op de hoek hebben ze lekkere kebab.’
Ik bewoog niet. ‘Toe dan!’ zei hij. Ik schudde mijn hoofd, zei: ‘Ik hoef niks.’
‘Kom op, man!’ Zei hij. Ik schudde nogmaals mijn hoofd, ging liggen en trok de deken over me heen. Ik sloot mijn ogen. Tony drong niet langer aan maar verliet de kamer. Ik vervloekte mijn deugdzaamheid die niets anders was dan hooghartigheid…

Een kwartier later was hij weer terug: ‘Alsjeblieft!’ Tony stak me een wit plastic zakje toe. Ik rook de warme kebab. Mijn hart bonkte. Ik kwam langzaam overeind en nam het tasje van hem aan.

Tony zat zwijgend op zijn bed en keek toe hoe ik het eten naar binnen werkte.
‘Lekker, hè?’ zei hij toen ik mijn vingers aan de meegeleverde servetjes afveegde.
‘Heel lekker. De beste kebab die ik ooit heb geproefd,’ antwoordde ik. ‘Dank je wel…’

‘Ik had ook een slechte dag vandaag,’ bekende hij. ‘Ik heb maar zeven euro gevonden. Je weet: ik moet het van de vloer hebben waar het mijn eten betreft. Meestal vind ik wel iets meer. Maar niet meer dan één maaltijd per dag.’

Ineens besefte ik dat ik vandaag Tony’s enige maaltijd had verorberd…

Ik lag wakker die nacht. Beelden, gedachten, herinneringen spookten door mijn hoofd, terwijl Tony sliep als een roosje…

In Rusland begroetten mensen elkaar door ‘Heb je al gegeten?’ te vragen… Zou het waar zijn of alleen maar een verhaaltje dat mijn geschiedenisleraar ooit vertelde in de klas?

Een ander verhaal kwam telkens terug in mijn verwarde hoofd die nacht: Een blinde oude man met een houten plateau voor zijn buik, verkoopt snoepjes en prullaria op het perron van een station. Als de trein arriveert, komt er om hem heen een duwende en trekkende massa in beweging. De man krijgt een stoot in zijn rug en hoort hoe al zijn koopwaar van het plateau valt en vertrapt wordt.
Dan, als de trein wegrijdt en het stil wordt, hoort hij plotseling hoe iemand zijn spulletjes van de grond opraapt en terug zet op het plateau voor zijn buik. Hij grijpt de hand van deze persoon en fluistert: ‘U moet de Messias zijn! U hebt voor mij uw trein laten vertrekken!’

Ik wist niets van Tony. Ik hoefde ook niets van hem te weten…

Hijasul