Eerste Hulp bij Arrestatie

Vluchtgarage, woensdag 5 februari 2014

Alle telefoons staan uit. Die van Fuad, van Nají ‘Soedan’. Alleen Mouthana neemt op en zegt dat hij op het punt staat naar Amsterdam centrum te gaan. Nají ‘Algerije’. is er, zegt hij. Ofwel ‘de andere Nají’. Mouthana vraagt of ik er zondag ben, in de Rode Hoed. Er staat een gesprek op het programma tussen Fred Teeven, Eduard Nazarski en Sander Terphuis over strafbaarstelling van illegaliteit, vreemdelingendetentie en ‘wat te doen met de Syrische vluchtelingen’. We Are Here gaat demonstreren. De vergunning is al geregeld. Ze willen een brief aan Teeven geven. Mouthana Demonstratie noemen de andere groepsleden hem met een glimlach. Mouthana klinkt nog steeds erg verkouden aan de telefoon.

Het is druk in de kantine-keuken als ik aankom. Voornamelijk met Nederlanders. Een fotograaf en een verslaggeefster van het Parool. Mouthana is nog niet weg. Hij spreekt een paar woorden met de verslaggeefster. Ik schud Nají Algerije de hand en die van kok Raeed. Er komen nog meer Nederlanders. Ik begrijp dat er een workshop gegeven wordt: ‘How to act when the police stops you’ door een activiste van de ‘Werkgroep Deportatieverzet’. Er staat een mooi, klassiek petroleumkacheltje te branden midden in de keuken. Raeed haalt twee AH kerststollen uit hun boom-met-ballenverpakking en snijdt ze op een plank in plakken. Hij strooit er poedersuiker over en gaat rond. Wil ik wat eten? Wat drinken anders? Zelf is hij aan het bier. In zijn keuken staat een gaarkeukenpan met water en kip, klaar om te worden opgezet.

De activiste vraagt of er publiek geronseld kan worden vanuit de kamers boven voor haar workshop. Er komen twee jonge mannen binnen met een wat opgejaagde blik. Ze geven de aanwezigen een hand. Ze zijn Afghanen, zeggen ze. ‘Waarom komen jullie dan hier?’ vraagt Raeed luidruchtig. ‘Waarom gaan jullie niet naar Den Haag? De Afghanen zitten in Den Haag! Wij zijn de Afrikanen!’ Ze leggen uit dat ze nu eenmaal in Amsterdam ‘wonen’. De een is al drie jaar uitgeprocedeerd. De ander vier jaar. ‘We komen kijken of we bij de groep hier kunnen aansluiten.’
‘Maar we hebben geen Afghanenkamer,’ zegt Raeed. Ze laten zich niet onmiddellijk uit het veld slaan. Beiden spreken wat Nederlands. ‘Weet u hoe ik van religie kan veranderen?’ vraagt een van de twee zachtjes aan mij. De vraag overvalt me enigszins. ‘Wil je van religie veranderen?’ vraag ik. Hij knikt: ‘Ik bedoel officieel? Ik weet niet hoe dat moet?’ Ik vraag hem niet waarom hij van religie wil veranderen. Ik vraag: ‘Ga je hier blijven, denk je?’
‘Jawel,’ zegt hij.
‘Dan hebben we het daar een andere keer over, ok?’
‘OK,’ glimlacht hij, terwijl een zo goed als kaal geschoren activiste van de Werkgroep Deportatieverzet in een grote, blauwe fleece trui zich met opgestroopte mouwen aan het warm lopen is voor haar workshop ‘How to act when…’.

Nají Soedan is opgetrommeld om alles wat de activiste zegt in het Arabisch te vertalen. Er zijn een tiental ‘cursisten’ nu. Er vormt zich een kring. De Parool fotograaf laat af en toe zijn toestel flitsen. ‘OK!’ begint de activiste. ‘What can you do when the police stops you and asks your ID?’ Nají vertaalt. Raeed vraagt hard of ik soep wil. Hij vraagt het niet aan de Afghanen. De jongen die van religie wil veranderen, gaat op een stoel naast me zitten. De activiste geeft veel praktische tips. Om te beginnen moet je voorkómen dat de politie je ziet. Vandaar, tip 1: ‘Zorg dat je er niet uitziet als een uitgeprocedeerde asielzoeker’, ofwel: zorg dat je er netjes uitziet als je ergens naar toe moet. Om te illustreren wat ze bedoelt hijst ze een van de mannen in een colbertjasje en hangt hem een aktetas om zijn schouders. ‘En als je nog een stropdas hebt: omdoen dat ding!’ Nají vertaalt. Er klinkt gegniffel.
‘Maar dat is niet het probleem!’ sist de Afghaan naast me met een wilde blik in de ogen. ‘Het probleem is de kleur van mijn huid, de kleur van mijn ogen, de kleur van mijn haar! Ik zie er netjes uit toch?’ Ik beaam het. Hij ziet er keurig uit: mooi blauw jack en een zorgvuldig met gel gemodelleerd kapsel. ‘Mijn schoenen…’ Hij peutert nerveus aan de zool van zijn sportschoen. ‘Ze zien het ook aan mijn schoenen. Mijn schoenen zijn ook een probleem…’

De activiste legt uit dat ALS je met de trein ergens heen moet, je ALTIJD moet zorgen dat je een kaartje bij je hebt. ‘Een ongestempeld kaartje.’ Vervolgens legt ze uit hoe je de datum kunt ‘aanpassen’. ‘Ik ben er heel goed in geworden,’ zegt ze stoer. Nají vertaalt en er klinkt verrast en bewonderend gelach. Het door haar vervalste treinkaartje gaat van hand tot hand.

‘Niet in Amsterdam,’ vervolgt de Afghaan naast me zijn betoog. ‘Maar de hele weg van Ter Apel naar Emmen.’ Hij somt op: Oude Pekela, Nieuwe Pekela. Overal zoeken ze asielzoekers en vragen je kaartje.’ Hij laat me een kaartje zien van vorige week. Enkele reis Amsterdam CS naar Emmen. Onvervalst. Gestempeld. ‘Emmen?’ vraag ik. Hij laat een foto op zijn telefoon zien van zichzelf met een blond meisje, zegt trots ‘Marieke’.

De Parool fotograaf neemt foto’s van de Afrikaanse jongen die Raeed in de keuken helpt met afwassen. Hij weet zich geen houding te geven, draait met zijn schouders en lacht verlegen in de lens met een dikke gebreide muts op zijn hoofd.
De activiste legt uit hoe je je kunt losrukken als de politie je arm heeft gepakt: ‘Dat kun je maar één keer proberen. Het moet in één keer goed gaan. Want als het mislukt, ben je de klos. Dan worden zij ook agressief!’

De Afghanen vertrekken. Nají heeft zijn taak als tolk overgedragen aan Raeed, die hem luid en met verve waarneemt. Ondertussen lopen er af en aan mannen met dingen naar de keuken: rijst, uien, een afgewassen pan. ‘We gaan staan!’ zegt de activiste. ‘Jullie gaan allemaal vrij door de ruimte lopen, maar niet als een asielzoeker, maar als iemand die op weg is naar zijn werk!’ Ik zeg Nají en Raeed gedag en vertrek.

Hoera, het wordt de Vluchthaven…

Surinameplein, maandag 10 februari 2014

De kogel is door de kerk; de burgemeester heeft besloten wat er gebeuren gaat met de bewoners van de vijfde verdieping van de Jellinekkliniek aan het Surinameplein. Tenminste: dat ZEGT iedereen. Mohammed zit op een krukje voor de lift en begroet me verrast: ‘Ik wist niet dat je zou komen!’
Het is 13.00 uur en druk in de gang. Mensen drentelen nerveus af en aan. Mohammed en Muli weten al waar ze naar toe gaan: AZC Alkmaar dankzij de tijdelijke verblijfsvergunning die Mohammed is toegekend op medische gronden. Ze zijn een beetje de ‘hoofdprijswinnaars’ van de afdeling. Alle mensen hier zijn medisch door de mangel gehaald. Voor één vrouw is bepaald dat ze naar een psychiatrische kliniek mag. De vrouw wil niet naar een psychiatrische kliniek en loopt wanhopig huilend door de gangen. Iedereen vertelt elkaar: ´Ze moet naar een kliniek, maar ze wil niet.´ Wat ze er van denken, zeggen ze verder niet. Het is wel duidelijk dat iedereen met haar te doen heeft, maar dat is vooral, zo lijkt het, omdat ze zo huilt…

De burgemeester zou komen, om één uur. Naar mate de tijd vordert en er géén burgemeester arriveert, loopt de spanning op. Ik zit in de kamer van Muli en drink thee. ‘Denk je dat iedereen hier naar de Havenstraat mag?’ vraagt Muli mij voor de zoveelste keer. ‘Insh’allah,’ zeg ik. Ze lacht, zoals altijd wanneer ik ‘insh’allah’ zeg, en bevestigt: ‘Insh’allah!’

Rond 13.45 uur staat iedereen zuchtend in groepjes op de gang. De burgemeester is er nog steeds niet en lijkt ook niet te komen. ‘Simon is here,’ zegt Mohammed. Simon is Simon Bontekoning van de gemeente Amsterdam. ‘We don’t like Simon,’ voegt hij er aan toe. ‘Simon always means bad news.’ Ondertussen komt er geen algemene bijeenkomst, zoals verwacht, waarin een voor iedereen geldende mededeling wordt gedaan. Mensen worden in kleine groepjes naar binnen geroepen in de kamer van HVA Querido, waar Simon zich heeft geïnstalleerd. Een groepje Franstaligen wordt als eerste naar binnen geroepen. Onder hen bevindt zich de vrouw die al eerder te horen heeft gekregen dat ze naar een kliniek mag. De deur waarachter Simon resideert, blijft heel lang dicht. Mensen blijven in de gang wachten. Soms loopt iemand naar zijn of haar kamer om koffie of thee te zetten. Er hangt een zweetlucht in de gang die steeds penetranter wordt. Dan gaat Simons deur open. De vrouw die naar de kliniek moet stapt -wéér of nog steeds- huilend naar buiten en beent snel door naar haar kamer.
‘Ze moet wachten tot woensdag,’ komt het nieuws haar van mond op mond achterna. ‘Misschien hoeft ze niet naar de kliniek, maar dat hoort ze dan woensdag.’ De andere Franstaligen hebben te horen gekregen dat ze naar de Havenstraat mogen.

Mohammed en Muli wordt gevraagd om bij Simon te komen. Ik zie ineens stress op het gezicht van Mohammed. ‘Kom!’ gebiedt hij mij. Ik stap mee de kamer in. Simon geeft snel en plichtmatig handen. ‘Jullie weten dat je naar AZC Almaar gaan?’ vraagt hij.
‘Ja, AZC Alkmaar,’ beaamt Mohammed.
‘Hebben jullie treinkaartjes?’
‘Ja, treinkaartjes,’ knikt Mohammed. Dertig seconden later staan we weer buiten. Mohammed haalt diep adem en zegt ‘Pheeew! Ik was even nerveus! Ik dacht dat hij misschien zou gaan zeggen dat we toch NIET naar AZC Alkmaar zouden gaan!’ Hij lacht opgelucht.

Ineens lijkt het nieuws overal bekend: iedereen van het Surinameplein gaat naar de Havenstraat. De eerste groep van ongeveer tien mensen gaat morgen al. Een andere groep overmorgen en de laatste groep donderdag.
Het is alsof de postcodeloterijstraatprijs is gevallen op Surinameplein 35 in Amsterdam. Iedereen omhelst elkaar. Ik zie tranen van geluk. Ik zie aan de gezichten van Muli en Mohammed dat ze zich ineens minder uitverkoren voelen dan tot voor een paar minuten geleden. Niemand wordt op straat gezet. Iedereen mag naar de Havenstraat, alleen ZIJ en de vrouw die…. ‘De burgemeester heeft het deze ochtend besloten. Pas DEZE ochtend,’ weet Mohammed me even later te vertellen. ‘Deze ochtend heeft hij besloten dat iedereen naar de Vluchthaven mag. Vrijdag zei hij nog nee!’

Interview Simon Bontekoning, NRC, 17 januari 2015

Open Middag…

Vluchtgarage, vrijdag 14 februari 2014

De mannen van de Vluchtgarage hebben de buurt uitgenodigd om kennis met hen te maken en een open middag georganiseerd van 15.00 tot 19.00 uur. Directe aanleiding voor de open middag is een steeds harder klinkende roep van het ‘buurtplatform’ en de deelraad Bijlmer om ontruiming van de Vluchtgarage. De buurt voelt zich ongemakkelijk doordat zowel de politie als de ambulancedienst nu al een paar keer ’s nachts met loeiende sirenes is komen aanrijden. Er wordt vermoed dat er ‘criminele activiteiten’ in het pand plaats vinden en de spandoeken op de buitenmuur ‘tasten de leefbaarheid van de buurt aan’.

Het is al half zes als ik de wankele houten trap naar de eerste verdieping van de garage opklim. Ik word hartelijk verwelkomd door Fuad en twee andere mannen van de organisatie. ‘En hoe gaat het?’ vraag ik. ‘Is het druk?’ Ik krijg niet echt antwoord. Fuad begeleidt me slechts naar een zaal op de derde verdieping die ze voor de gelegenheid hebben leeg geruimd en opgepoetst. Er staan oude stoelen en banken en twee tafels met koffie, thee, sapjes en schalen met koek en plakjes cake. Achter de tafels staat ‘bediening’. Op de stoelen zitten twee Nederlandse vrouwen en een man die ik niet ken. Ze staan blij op als ze me zien, vragen of ik uit de buurt kom. Waarom ze teleurgesteld zijn als ik ‘nee’ zeg, wordt me duidelijk nadat zij zich hebben voorgesteld en hebben uitgelegd waarom zij hier zijn: Ze zijn van GroenLinks, mede-organisatoren van deze middag. En er is NIEMAND gekomen vandaag. Niemand van de buurtbewoners die ze hadden willen begroeten…

De sfeer in de deelraad is erg anti de We Are Here groep, vertrouwen de Groen-Linksers me toe. Ook deelraadvoorzitter Tjeerd Herrema (PvdA) ziet de illegalen, volgens hen, het liefst morgen vertrekken. ‘Na de gemeenteraadsverkiezingen moeten ze weg,’ voorspelt een van de vrouwen. ‘Vandaag is een mislukking. Maar…’, zegt ze vol goede moed, ‘ik weet waar het is fout gegaan. We hebben alles op TE korte termijn georganiseerd. De volgende keer ga ik het anders aanpakken.’. Ze zegt dat ook het stuk in het Parool van afgelopen week, met als kop ‘Men heeft ons in de steek gelaten’ verkeerd is gevallen. Kennelijk vinden de deelraad en de K-buurt dat ze de mensen in de Vluchtgarage helemaal niet ‘in de steek’ hebben gelaten.

Ik hoor dat de deelraad de bewoners een ultimatum heeft gesteld ten aanzien van de ‘beveiliging’ van het pand. Er zijn een paar incidenten geweest waarbij mensen ‘van buiten af’, bekenden van de politie, binnen zijn gekomen om drugs te slijten aan de bewoners. Er is een probleem geweest waarbij de politie is gebeld. Volgens de Vluchtgaragebewoners door de drugsdealer zelf, nadat hem te verstaan was gegeven dat hij niet welkom was en onzachtzinnig richting uitgang was verwezen. Maar de buurt wijt alles aan de bewoners. Elke politiewagen die ’s nachts met loeiende sirene voor garage Kralenbeek tot stilstand komt, verstoort de rust van de buurtbewoners en ook hun gevoel van veiligheid.

Op weg naar huis tref ik Nají Agerije, die met opgestroopte mouwen druk in de weer is met de toiletten op de begane grond. Eéntje heeft hij er met een heleboel inspanning werkend gekregen. De andere is nog steeds verstopt. ‘We willen dat er op elke verdieping werkende toiletten zijn,’ legt hij uit. ‘Het is een vies klusje, maar íemand moet het doen, toch?’ Nají Agerije spreekt Nederlands. Hij legt uit dat wc’s uitgraven naast een vies klusje, ook een ongezond klusje is. Hij is een paar weken geleden ziek geworden nadat hij met de wc’s aan de slag was geweest. ‘En de riolering is niet goed,’ zegt hij zuchtend. ‘Maar goed, ik probeer het toch.’

Parool, 8 februari 2014

Muli en Mohammed in Alkmaar

AZC Alkmaar, woensdag 19 februari 2014

Muli en Mohammed hebben een kamer in een huisje dat ze niet hoeven te delen met derden in AZC Alkmaar. Op zich een luxe, alleen er is helemaal níets: alleen een formica tafel met vier stoelen in een soort huiskamer met klein tv-tje, hoog tegen de muur. En er staat een koelkast, een fornuis en een wasmachine in de keuken. Maar er zijn geen pannen, geen borden, geen bekers, geen bestek, geen waterkoker, geen bankje om op de zitten ’s avonds…
Het is moeilijk te bedenken wat ze echt ‘nodig’ hebben en moeten aanschaffen voor de paar tientjes leefgeld die hen is toebedeeld. ‘Iedereen hier heeft een status,’ weet Muli. Als je een status hebt, weet je tenminste dat je met goed fatsoen iets kunt ‘aanschaffen’ omdat je uiteindelijk een huis krijgt waar je spullen in kunt zetten, maar in hun geval heeft het weinig zin om Marktplaats te gaan afstropen.

‘Alkmaar is een mooi stadje!’ verkondigt Mohammed om toch een positieve grondhouding uit te dragen. ‘Echt, een heel leuk stadje!’
Mohammed, heeft rondgekeken, zegt Muli. ‘Hij zegt dat het leuk is hier…’ Ze is nog nergens geweest.
Het AZC Alkmaar en het vieze huisje zonder spullen was nogal een domper toen ze hier een week geleden arriveerden. Het had tot nieuwe spanningen, nieuwe ruzies geleid. Muli had nog dezelfde dag haar biezen gepakt en was –illegaal- twee nachten gaan logeren in de Vluchthaven. Nu wil het stel toch weer proberen er ‘iets van te maken’. Dus hebben ze gepoetst en geboend in de afgelopen dagen en een lijstje gemaakt van het meest noodzakelijke dat ze samen willen aanschaffen zodra de ‘card’ waarop het AZC hun leefgeld moet storten het doet. Want tot nog toe is dat niet het geval en hebben ze moeten meeëten met kennissen op het terrein. We gaan een broodje eten in de stad. De sfeer is ontspannen. Mohammed verheugt zich op de Nederlandse les die hier wordt gegeven. Hij weet zeker dat hij zich onze taal uitzonderlijk snel gaat meester maken. Muli lacht vertederd om zijn overmoed…

Als ik weer in Amsterdam ben, hoor ik dat de spanningen tussen het paar weer zo hoog zijn opgelopen dat het COA ze uit elkaar heeft gehaald. Mohammed is een kamer toegewezen bij drie alleenstaande mannen. Hij is onmiddellijk voor onbepaalde tijd naar de Vluchtgarage vertrokken.

‘En toen kwam de brandweer!’

Vluchtgarage, woensdag 26 februari 2014

In de ‘Sudan room’ tref ik Nají en een man die zich in perfect Nederlands voorstelt als Mohannad. Nají vertelt dat er iets ten positieve is veranderd in de houding van de lokale autoriteiten t.a.v. hun ‘security’ problemen. De politie komt binnenkort een instructie geven. De dreiging dat ze op zeer korte termijn uit het pand gezet zullen worden, lijkt van de baan. Ondertussen is er afgelopen nacht weer een incident geweest. Of eigenlijk was er niks –of weinig- aan de hand, maar het draaide uit op een waar buurtspektakel. Ali uit Somalië had hevige buikpijnen, zo hevig dat hij zelf dacht dat hij dood ging. ‘We kunnen hier niet gewoon een dokter bellen, als iemand ziek is. Dus we hebben 112 gebeld. Maar als wij 112 bellen, komt eerst de politie, ook al vragen we om een ambulance,’ vertelt Mohannad. ‘Drie politieauto’s met sirene!’

‘En dan komt de politie kijken,’ zegt Nají. ‘Maar een politieagent is geen dokter. Dus de politie belt nog een keer 112 en dan komt de ambulance met loeiende sirene. Dan blijkt dat ze de man niet over de trap kunnen vervoeren en wat doen ze dan? Dan bellen ze de brandweer! En dan komt de brandweer MET sirene!’ Nají moet lachen.
‘De brandweer heeft hem met een hoogwerker het raam uit getakeld!’ Mohannad is meer verontwaardigd dan lacherig. ‘Waarom hebben ze dat gedaan? Ze doen het expres om ons een slechte naam te geven!’

Inmiddels was het half vijf in de ochtend en was de halve buurt en het hele pand wakker. ‘En één jongen hier,’ zegt Mohannad, ‘die heeft een trauma door de vreemdelingendetentie. Hij raakt in paniek als hij politie ziet. Hij zag overal politie en hij ging uit zijn dak: vloeken en schelden! Toen hebben ze hem gearresteerd en meegenomen naar het politiebureau. En de buurt denkt natuurlijk weer dat wij hier iets gedaan hebben dat niet mag!’
‘It’s really a problem,’ beaamt Nají.
‘Het probleem is dat we niet gewoon een dokter kunnen bellen,’ zegt Mohannad. ‘En moet je zien wat het allemaal kost?! Die jongen die ze naar het ziekenhuis hebben gebracht is nu alweer hier. Die hele toestand was niet nodig geweest als we gewoon een dokter hadden kunnen bellen!’
Nají beaamt het peinzend.
‘Gewoon een huisarts!’ herhaalt Mohannad. ‘Waarom kunnen we niet gewoon een huisarts bellen?’

Ik loop vanuit de ‘Sudan room’ door naar de afdeling Ethiopië en Eritrea, een verdieping hoger. ‘Hebben jullie Mohammed gezien?’ vraag ik aan de mannen die een gezamenlijke lunch nuttigen aan een tafeltje. ‘Welke Mohammed?’ wordt mijn vraag teruggekaatst.
‘Mohammed van Muli?’
‘He went out,’ zegt een van de mannen. Mohammed is depressief en slikt al dagen geen medicijnen meer…