Het Wereldhuis

‘Het Wereldhuis’ is één van de laatste stukken die dominee Martin Luther King schreef voor zijn dood. Het begint als volgt:

Een paar jaar geleden overleed een bekende schrijver. Tussen zijn papieren vond men een lijstje met ideeën voor verhalen die hij nog had willen uitwerken. Eén idee waar hij dikke strepen onder had gezet, luidde als volgt: ‘Een volstrekt uit elkaar geslagen familie erft een huis waarin zij gedwongen moet samenwonen.’ En dit is exact de uitdaging waar wij als mensen vandaag de dag voor staan. Wij hebben een groot huis geërfd, een groot ‘Wereldhuis’ waarin wij gedwongen moeten samen leven – zwart met wit, Oost met West, ongelovigen met Joden, katholieken met protestanten, moslims met hindoes – we zijn één familie, met totaal andere opvattingen en ideeën, culturele achtergronden en interesses, die, omdat we tot elkaar veroordeeld zijn, een manier moet vinden om in vrede samen te leven.

De oorspronkelijke, Engelse tekst van Martin Luther King hangt ergens op een muur in een groot huis aan een gracht in Amsterdam. Dat huis is eigendom van de Protestantse Kerk en wordt gebruikt als dagopvang voor mensen zonder verblijfsrecht. Zij kunnen er terecht tussen 9 uur ‘s morgens en ongeveer 4 uur ’s middags. Er wordt ze een gratis lunch aangeboden en morele steun. Het is Martin Luthers fameuze droom over gelijkheid en broederschap die de mensen die dit ‘Wereldhuis’ runnen inspireert.

‘Er komen mensen met zestig tot tachtig verschillende nationaliteiten in het Wereldhuis,’ vertelde dominee Cor Ofman me gisteren. Pastor Cor is één van de oprichters van het Wereldhuis.
Vandaag maak ik een studie van hoe al die mensen met al die verschillende nationaliteiten samenleven in dit huis…

Al vroeg in de ochtend zie ik de gezichten van de vaste mensen, de Wereldhuisvrijwilligers: mooie Peter, lieve Hannah, blije Hammer en Sahr John, de bescheiden coördinator.
‘Hé Mustafa!’ begroet iemand ongedocumenteerde Mustafa. ‘Jij bent er ook altijd!’
‘Jij kunt er ook altijd zijn,’ is zijn mystieke antwoord.

Rocky schuift naar zijn vaste hoek. Hij legt zijn telefoon aan de lader en duwt zijn oortjes in. Hij zal de rest van de dag in contact zijn met de rest van de wereld…

Ik zit als altijd aan zomaar een tafel te wachten op zomaar iemand die me deze dag zal verrassen, die deze dag voor mij zal maken tot ‘de dag die mijn leven veranderde’. Maar zo gedraag ik me niet. Ik verstop me, als altijd, achter mijn gebarsten smartphone en doe of ik het druk heb, druk als een Hollander…

Jurre begint met het uitdelen van A4-tjes, zoals elke maandag. Ik kick op zijn manier van lopen. Elke maandag heeft hij een nieuw thema, een nieuwe levensvraag op zijn A4-tje staan. Vandaag is de vraag: ‘Wie is je beste vriend?’ Ik weet wie zijn beste vriend is! IK ben zijn beste vriend. Ik ben de enige die altijd naar zijn praatgroep komt. Alleen vandaag sla ik over omdat ik nadenk over Martin Luther’s droom…

Jurre is de enige humanistische raadsman in het Wereldhuis. Elke maandag doen zo’n 4 à 5 mensen mee aan zijn Food for Soul groep. Het zijn telkens andere mensen. Afgelopen maand deed Rahima een keer mee. De vraag op het A4-tje was toen: ‘Wat betekent ‘mens-zijn’ voor jou?’
Jurre begint zijn sessie altijd met het ritueel aansteken van een grote kaars met drie pitten: ‘Deze brandt voor de Liefde. Deze voor de Vriendschap. Deze voor de Menselijkheid.’
‘Menselijkheid’ kan ook ‘Vrede’ zijn of ‘Gelijkheid’ of ‘Broederschap’, naar gelang het onderwerp op het A4-tje.
Die bewuste dag gaf hij ons een kopie van Charlie Chaplin’s beroemde eind speech in The Great Dictator:

‘Het spijt me, maar ik wil helemaal niet de baas zijn. Zo ben ik helemaal niet. Ik wil helemaal niet heersen over mensen of zeggen wat anderen moeten doen. Ik zou iedereen helpen –als ik dat kon- Joden, ongelovigen, zwarte, witte mensen. Want zo zitten mensen in elkaar. Ze willen elkaar helpen. We willen elkaar gelukkig zien, niet zien hoe de ander lijdt. We willen elkaar niet haten en verachten. In deze wereld is er plaats voor iedereen…’

Nadat we de hele speech gelezen hadden, vroeg Jurre welke zin ons het meest aansprak. Rahima zei: ‘In deze wereld is er plaats voor iedereen.’ Ze werd emotioneel. Haar emotie maakte mij emotioneel: voor mij is Rahima het voorbeeld van een mooie, pure vrouw. Ik bedacht: Zij is afgewezen, verstoten. Zeven miljard mensen op deze wereld en nergens een plekje voor haar… Als dit onze boodschap is aan onze medemensen dan zijn wij geen mensen…

Rora dendert binnen. Rora heeft het druk. Rora heeft het altijd druk. Ik begrijp dat niet. Misschien mis ik essentiële informatie over haar. Of ze doet maar alsof, zoals ik. Of moet ik bij haar zijn voor wat ik zoek? Ongedocumenteerden hebben het niet druk, daar zijn ze te moe voor. Rora diskwalificeert ons allemaal!

Federica, onze Italiaanse vrijwilligster loopt haar ronde. Ze ronselt deelnemers voor cursussen. Federica is cool. Ze heeft een prachtige sjaal. Ze was hem een keer kwijt en ik was degene die hem terugvond. Hij lag onder haar stoel. Ze was zo blij met me!
We hebben twee Federica’s. Haar noemen we ‘kleine Fede’. Vorige week brak er een knokpartij uit voor de deur van het Wereldhuis. Kleine Fede stond erbij en keek er naar, terwijl ik naar haar keek, me afvragend wat ze zou doen. Ze deed helemaal niks! Vertrok geen spier in haar gezicht. En ik dacht: ‘Dit is de enige juiste reactie! Laat ze gewoon elkaar afmaken!’ Ik vind haar onverstoorbaarheid geweldig!
Fede stelt me aan Jonneke voor, een journalist die ons een mediacursus wil geven. Ik praat meer dan een uur met haar.

Lunch-tijd! Tijd voor Sahr John’s coördinerende optreden! Hij test de microfoon: ‘Goeie middag, mensen. Goeie middag… Hoe gaat het met iedereen? Vandaag hebben we weer een bijzondere maaltijd…’ Hij zegt dit iedere dag omdat de maaltijd iedere dag hetzelfde is. ‘Maar we zijn hier natuurlijk niet alleen maar om te eten. We hebben weer een prachtig programma vandaag. Voor ieder wat wils… Helaas ook een vervelende mededeling: Twee mensen zijn hun telefoon kwijt. Dus mensen, als een van jullie die gepakt heeft, alsjeblieft, wees sportief: geef ze terug, oké?’

Al tijdens het praatje van Sahr John vormt zich de rij voor de lunch. De vrouwen die het eten opscheppen, geven de mannen die ze leuk vinden meer dan anderen. Nadir zegt daar ‘schijtziek’ van te worden en gromt: ‘Vuile rukker! Vuile kaffer!’ tegen de rug van elke populaire man. Hij zegt dat ook als iemand voordringt.
Daniel vraagt me: ‘Met wie zat je te praten?’
‘Een journalist.’
‘Journalist, hè! Ben je wel goed bij je hoofd? Je gaat toch niet met een journalist praten? Ze werkt voor de IND! Snap je dat niet? Luister je?’
‘Ja, ik luister…’

Niemand weet hoe hij heet… Hij is mager, zijn kleren zwabberen om hem heen: pet is te groot, jack is te groot, schoenen zijn te groot. Hij noemt mij ‘grote man’ omdat ik hem elke week twee euro geef. Hij hangt tegen een tafeltje aan en verkoop de OV-weekkaart die hij net heeft gekregen bij de BBB. Ik hoor zijn verkooppraat: ‘20 euro, maar 20 euro man. Hij is nieuw, kijk maar, nog hele week geldig. Kost eigenlijk 34. Kijk maar: 34…’

Hij kijkt over zijn schouder terwijl hij 20 euro in zijn zak steekt en loopt in één beweging door naar waar ik zit. Hij heeft zes stappen nodig om mij te bereiken. Tijdens stap drie grijpt hij een schoen van zijn voet en gooit me die toe: ‘Hé, grote man! Vijf euro voor jou! Nikes!’
Ik wil hem niet onmiddellijk teleurstellen en taxeer zijn schoenen. Ze zijn te groot voor mij. ‘Sorry,’ zeg ik. ‘Ik heb maat 39. Dit is 43.’
‘Doe je er watten in. We zijn allemaal vluchtelingen toch? Kan jou het schelen?’
‘Nee, nee. Ze zijn me echt te groot.’
‘Mijn jas dan! Neem mijn jas?’ Hij doet zijn jas uit. ‘Voel! Hier! Mooi spul!’
‘Ik heb een goede jas?’
‘OK, geef me dan maar twee euro. Ik moet mijn ziel voeden.’ Hij bedoelt dat hij marihuana moet kopen. ‘Geef me twee euro en ik kom de hele week niet meer bij je, oké?’
Ik geef hem twee euro ‘Bedankt man. Je bent een vriend…’
Hij is weg.

Sarfaraz zie ik voorbij schieten. ‘Waar ga je heen?’ roep ik hem na.
‘Nergens. Gewoon weg. Wat moet ik hier tussen de halve zolen? Ik eet en ik ga weg. Doe ik altijd.’

Nu ben ik alleen…

Ik ben een dagelijkse bezoeker van het Wereldhuis geworden…

De wereld is een schouwtoneel…
Welke rol speel ik?

Als er een god is, is dit zijn schepping…

 

 

 

 

 

 

 

Hijasul